Groningerland

Naar aanleiding van een weekend poëzie schrijven in Kloosterburen, op het Groningerland, een korte impressie.

 

waarneming

 

achter de dijk

wekken de verzonken huizen

de indruk van boven water

molenwieken slaan

zich slagen door de lucht

verlaten land bestippeld met schapen

dikke zwarte grond kopt omhoog

tussen zaaigoed, flinterdunne belofte van groen

oorverdovend waait de wind een stilte

naar mij toe

Westernieland met de Weem

een wilg, een weg, een bord, een richting

een streep door mijn blikveld

houdt zorgvuldig de wolken

bij het gras vandaan

de zon schijnt wolken aan flarden

soms verdapperen er zich een stel

en gooien een deken

met een gouden randje

over haar heen.

kleinehuisjes

 

Hotel ‘het klooster’

 

Kreukeldekens maken indruk op mijn been

Druppels rondom randen van het raamkozijn

Wind duwt en trekt willoze gordijnen

Zwarte sokken in een bruine vloerbedekkingzee

De wasbak van vroeger uit Vreeland

Mijn spullen als een buitenaards gelande boodschap

De gang  naar het verleden

 

 

mozaïek

 

glasscherven van geluk

spatten nauwgezet uiteen

als de tijd opeens

het denken wreed ontwricht

zoeken wij

scherf na scherf

geduld

voor evenwicht

de handschoen(slot)

Abrupt stond hij op van zijn stoel.
‘Uw diensten,voor een paar suède handschoenen?’
De jonge vrouw draaide zich naar hem toe en keek hem glimlachend aan.
‘Ja, en de etiquette van een goede weddenschap schrijft voor dat u elk bod dat gedaan wordt moet aanvaarden. Zeker wanneer dit een heer van stand als uzelf betreft.’
‘Akkoord’, sprak hij aarzelend,’Als u het zo wilt’.
‘Mooi, dat is dan afgesproken’. Ze liep naar de deur waar ‘spreekkamer’ op stond. Toen ze er vlakbij was, draaide ze zich half om en keek hem aan.
‘Is het nou waar? Van die subsidie?’
De jonkheer bedacht dat deze vrouw enkele kwaliteiten bezat die hij doorgaans alleen bij de freule ervoer. Hij kon ineens geen reden meer verzinnen om haar een antwoord te onthouden.
‘Nee mevrouw, het is niet waar’, zei hij, terwijl hij langzaam van zijn ene voet op de andere bewoog. ‘Er is sprake geweest van ernstige vormfouten in de behandeling van de aanvraag, die over het hoofd gezien zijn door de controlerende instanties in Brussel. Volgens vastgelegd protocol wordt dan eerst de verkregen subsidie teruggevorderd, nog voordat er uitgebreid onderzoek verricht is. Aangezien er niets terug te vorderen viel, is er in dit geval beslag gelegd. Het is een beetje de omgekeerde wereld, waardoor meneer Van ‘t Hek gelijk denkt ons naar het rijk der fabelen te kunnen verwijzen. Het tegendeel is hier echter aan de hand. Het is nu aan ons om onze onschuld te bewijzen”.
‘En?’
‘En wat?’
‘Kunt u uw onschuld bewijzen?’
Langzaam liet Terbrueghe zich in een stoel zakken.
‘Dat is een verdraaid lastig verhaal mevrouw, de vergissingen van ambtenaren in Brussel zijn moeilijk aan te tonen. Daar hebben ze eindeloze commissies van beroep voor in het leven geroepen. We mogen al blij zijn als we er uiteindelijk zonder boetes vanaf komen. Onze advocaten hebben het er momenteel druk mee.’ Flauwtjes glimlachend tikte hij met zijn handschoenen op de rug van zijn hand.

De deur van de spreekkamer zwaaide open en een breedgeschouderde man in een donkerblauwe overall verscheen in de deuropening. De jonkheer zag hoe de jonge vrouw verwachtingsvol naar de man keek.
Met een oude smoezelige lap veegde hij het zweet van zijn voorhoofd.
‘Zo mevrouwtje, dat probleem is verholpen. U bent verlost van de tropische temperaturen, en de verwarming werkt weer naar behoren. Als u hier even de werkorder ondertekent, dan ziet u de factuur wel via de mail verschijnen van de week.’
Hij wapperde met een papiertje dat ze uit zijn hand pakte en meenam de spreekkamer in.
Terwijl hij geduldig wachtte zette de man zijn gereedschapskist op een van de stoelen, en nam de jonkheer van top tot teen op.
‘Die gaat u hier niet nodig hebben’, zei hij wijzend op zijn handschoenen. ‘Of is zij er misschien eentje die je niet zonder kunt aanpakken?’
De jonge vrouw verscheen weer in de wachtruimte en gaf de man het briefje. Gniffelend om zijn eigen gevatheid pakte hij zijn spullen bij elkaar en liep naar buiten.
De groezelige lap hing een stukje uit de achterzak van zijn overall.
‘Hartelijk bedankt voor de snelle service,’ riep ze hem na en richtte haar blik op de jonkheer.
‘En?’ sprak ze glimlachend, ‘wilt u nog van mijn diensten gebruikmaken?’

schaamte

de handschoen(4)

Corné was vasthoudend geweest en had de jonkheer gedwongen zijn voorstel tot in detail te beluisteren. Het kwam erop neer dat iedere grondbeheerder met meer dan 200 hectare, een aanvraag mocht indienen voor ondersteunende funding bij het Europese fonds voor landschapsbeheer. In die pot zat zo’n slordige 1,4 miljard euro, en Corné schatte in dat een goed onderbouwde aanvraag, en wat gesprekjes in Brussel, een bijdrage van ten minste 1000 euro per hectare kon opleveren. Pas toen ze een week later samen bij de notaris zaten, om deze zaak eens grondig door te spreken, begon Jonkheer Terbrueghe in te zien dat het Europees burgerschap zo zijn voordelen kon hebben. De notaris had er ‘voor de vorm’, zoals hij glimlachend zei, nog wel even bij vermeld dat het in het voorstel dat ter tafel lag, niet helemaal helder was of de te subsidiëren grond wel of niet verpacht was, maar die sectie uit het plan kon, volgens Corné, nog wel herschreven worden. In essentie kwam het erop neer dat Europa wilde bijdragen aan het behoud van haar cultureel landschappelijk erfgoed. Terbrueghe vond het uitstekend klinken.

De jonkheer ging zitten op een van de lege stoelen in de wachtruimte en zuchtte diep. Hij had op geen enkele clementie van de heren van de FIOD hoeven rekenen, toen ze aan kwamen zetten met een leeg geplukte rekening op naam van de Stichting Derden Gelden Landgoed Terbreughe. Hij had geen idee waar de overgebleven twee miljoen euro gebleven waren, erop gestort  vanuit een Europees fonds, maar evenmin had hij de behoefte gevoeld om uit te leggen hoe zijn schulden bij het casino recentelijk afbetaald waren. Niet dat dit ertoe deed. De boete, hem opgelegd wegens het frauduleus innen en besteden van een Europese subsidie, was ruim hoger geweest dan zijn speelschulden. Er was beslag gelegd op zijn bezittingen en daar zou voorlopig geen verandering in komen. Het liefste zou hij Corné van der Reijt een klap in zijn gezicht verkopen, maar die was onvindbaar. Terbrueghe verwachtte geen bijdrage meer van hem, alhoewel er conform de afspraak, onder heren gemaakt, nog wel een paar ton openstond.

fraude2

‘U heeft toch onterecht subsidie aangevraagd of is dat ook een fabeltje?’ De jonge vrouw keek hem onderzoekend aan waarbij ze haar hoofd  een beetje scheef hield. Terbreughe moest zich inhouden om geen tirade tegen haar af te steken. Waar dacht ze verdikkeme dat ze het recht vandaan haalde, hem lastig te vallen met haar opdringerige nieuwsgierigheid?  Hij keek haar aan en herhaalde zijn vraag.
‘Mijn inzet zullen de handschoenen zijn. Wat is de uwe?’
Ze was op de stoel achter hem gaan zitten waardoor ze met de rugleuningen tegen elkaar aankwamen.
‘Wat zou u een redelijke inzet vinden?’ vroeg ze, voor zich uit pratend.
‘U bent tenslotte de expert van ons twee als het om de etiquette van een goede weddenschap gaat’.
‘Ik accepteer elk neergelegd bod mevrouw, de etiquette schrijft dit voor. Tevens bent u verplicht een gelijkwaardig tegenbod op tafel te leggen.’
Hij voelde hoe de jonge vrouw een beetje achterover leunde waardoor haar blonde krullen gedeeltelijk over zijn schouder vielen. Hij deed zijn hoofd in zijn nek en snoof haar parfum op.
‘Ik’, sprak ze met zwoele stem, ‘bied u mijn diensten aan’.

de handschoen(3)

Was deze vrouw serieus van plan hem te gaan vertellen waar hij zich zorgen over maakte? Niet bij machte de gedachte aan een weddenschap naast zich neer te leggen, streek hij het suède van de handschoenen langzaam langs de rug van zijn hand.
‘Akkoord,’ sprak hij kordaat, ‘wat is uw inzet?’
‘Ik vind ze erg mooi,’ zei ze zachtjes, wijzend op zijn handschoenen.
‘Dat zou dan niet uw inzet moeten zijn maar de mijne,’ een lichte irritatie klonk door in zijn stem. ‘U kunt niet bepalen wat mijn inzet is, dat moet ik zelf doen’.
Hij had moeite zijn opkomende ergernis te bedwingen, vanwege het amateurisme waarmee hij werd geconfronteerd. Zonder haar antwoord af te wachten ging hij verder.
‘Mevrouw, gelooft u mij gerust, ik weet waar ik het over heb als ik spreek over de etiquette van een goede weddenschap.’
De jonge vrouw was opgestaan en schoof een stoeltje op,in zijn richting.
‘Hoe weet u dat dan zo goed?’
‘Als jonkheer op Landgoed ‘Terbreughe’ ben ik al sinds jaar en dag ceremoniemeester bij de door de freule georganiseerde charité’s waarbij het wedden, loven en bieden een geaccepteerde manier zijn om de uitverkoren goede doelen van enige funding te voorzien.’
Hij realiseerde zich dat hij zijn vrouw altijd de freule noemde, als het over de activiteiten op het kasteel ging. Verbaasd keek de jonge vrouw hem aan.
‘U woont op dat kasteel? Wow, dan heeft u ongetwijfeld een enerverend bestaan! Ik heb er laatst nog een artikel over zitten lezen. Hadden ze niet iets in beslag genomen of zo?’
De bittere herinnering viel hem rauw op zijn dak.
‘Ik zal aan uw verzoek voldoen,’ sprak hij opzettelijk langzaam en duidelijk articulerend. ‘Mijn inzet zullen deze handschoenen zijn. Wat is de uwe?’
‘Die column van Van ‘t Hek loog er niet om,’ ging de vrouw onverstoorbaar verder. ‘Alweer een kasteelroman verwezen naar het rijk der fabelen’ zei hij erover, als ik het goed onthouden heb’.

landgoedTerbreughe

Terbrueghe stond geïrriteerd op en liep langzaam bij de vrouw vandaan. Niet alleen die column maar eigenlijk alles wat erover geschreven was, had er niet om gelogen. Het was de directe aanleiding geweest voor zijn bezoek hier en van het ultimatum dat zijn vrouw hem gesteld had. Afgezien nog van de negen dagen die hij noodgedwongen bij de FIOD gespendeerd had. Nog steeds tastte hij in het duister over de ware toedracht van de ontdekking, die zijn betrokkenheid bij deze zaak had blootgelegd. Corné, zijn zakelijk adviseur in deze, en hij hadden de zaken goed doorgesproken en behalve de notaris, voor de officiële vastlegging, was niemand ervan op de hoogte geweest. Na de inval had hij Corné niet meer gesproken.
Toen hij er voor het eerst over begonnen was had Terbreughe zijn adviseur niet geloofd.
‘Subsidie op landschappelijk verantwoord grondbeheer? Wat is dat nou toch voor onzin’.

De handschoen(2)

‘Je gaat gewoon Jacques, je gaat!’. Ze had tegen hem staan schreeuwen toen hij een ultieme poging deed om onder deze afspraak uit te komen. ‘Het is genoeg geweest, ik kan er niet meer tegen. Je had er allang geleden iets aan moeten doen!’

Vanuit haar standpunt bekeken kon hij het zich eigenlijk wel voorstellen. Zijn levenswijze hing haar de keel uit. Maar zeker was hij daar niet van. Ze had hem er ook van overtuigt dat hij er voor zichzelf heen moest, en hij was gegaan. Nu, na al die jaren van status quo, die door hem als bijzonder prettig waren ervaren. Aanvankelijk had ze zijn uitjes helemaal geen probleem gevonden. Ze was opgegaan in haar eigen leven met de kinderen en familie. Hij stelde zich voor dat ze zijn afwezigheid op zekere momenten wel kon waarderen. De bijeenkomsten op het kasteel hadden al haar aandacht gevraagd en hij leefde zijn eigen leven, op afstand van wat haar bezighield. Daar was verandering in gekomen toen de kinderen uit huis gingen, en zij zich meer met hem was gaan bemoeien. Hij kon nog maar sporadisch genieten van wat hij zijn avondje Casino Royale noemde. Weg van de realiteit en het publieke leven als jonkheer op kasteellandgoed ‘Terbreughe’, waar hij zo’n grondige hekel aan had gekregen.
Hij overwoog om het de therapeut straks voor te leggen, dat hij zijn hele leven al probeerde om iemand anders te zijn. Afstand te nemen van die gouden lepel, die hij verafschuwde, en zijn leven zelf ter hand te nemen, in plaats van de ongeschreven familiewetten en vaders harde hand klakkeloos te volgen. Maar hij vreesde de te pijnlijke conclusies die hierover ,na veertig jaar proberen, te trekken waren.
Hij voelde zich een zwakkeling.

casino royale

‘Ik durf te wedden dat u zich vreselijke zorgen zit te maken.’ De jonge vrouw was opgestaan en kwam naar hem toe gelopen.
‘Zorgen?’
‘Ja, zorgen,’ zei ze beslist, terwijl ze met haar ene hand op de rug van haar andere hand tikte.
‘U zit de hele tijd met uw handschoenen op uw hand te slaan’.
‘O, het spijt me als ik u daarmee geërgerd heb, dat was niet mijn bedoeling’.
‘Nee hoor, het kwam me juist wel bekend voor’.
De jonkheer kneep zijn ogen samen.
‘Dus u denk te weten wat er zich in mijn hoofd afspeelt? Dat doet vermoeden dat u aan de verkeerde kant van de deur zit’, zei hij, wijzend op het bordje ‘spreekkamer’.
Alsof de jonge vrouw zijn behoefte aan afstand voelde was ze twee stoelen bij hem vandaan komen zitten. Ze glimlachte en keek hem uitdagend aan.
‘Nou,’ vroeg ze nogmaals, ‘wedden?’

De handschoen.

(Deze hele week een (lang) kort verhaal in vijf delen.  Maak kennis met een jonkheer en zijn beslommeringen.)

‘Jacques Terbreughe, 66 jaar en in goede gezondheid zo te zien.’
Over het randje van zijn zacht blauwe titanium bril keek hij de jonge vrouw tegenover hem aan.
‘Ik lees het ook maar van uw doktersbriefje hoor’, zei ze, wijzend op het velletje dat hij voor haar op de ontvangstbalie gelegd had. Hij keek er mismoedig naar en stelde vast dat het er inderdaad stond. ‘In goede gezondheid’, had zijn huisarts, met zijn kenmerkende hanenpoten, boven het verwijzingsformulier geestelijke gezondheidszorg geschreven.
Zonder op de opmerking van de vrouw te reageren deed hij zijn suède handschoenen uit, trok de geruite shawl van zijn schouders en vouwde deze eerst in zijn schoot om hem daarna in zijn pet te stoppen. Het was onaangenaam warm in de verder lege wachtruimte waarin hij plaatsgenomen had. Moeizaam stond hij op om zijn lange stugge waxcoat uit te doen.
‘In stramme goede gezondheid’, dacht hij terwijl hij naar de kapstok liep en overwoog een stoel verder bij de balie vandaan te kiezen. Het wachtkamer meubilair kwam op hem nogal saai over en de kapstok was een goed voorbeeld van, ‘een natuurlijk element in een zakelijke omgeving’, zoals dat zo mooi genoemd werd. Het ding leek op een blank geschuurd kaalgeplukt stuk boomstam met stompjes van takken, waar je je jas aan op kon hangen. De muren van de ruimte waren wit, waardoor de zwart-wit foto’s in aluminiumlijsten extra afstaken tegen de achtergrond. Bij de kapstok hingen twee afbeeldingen van New York. Een toonde een bankje in het midden van de Brooklyn Bridge, hetgeen een zoete vleug jeugdherinnering in hem losmaakte. De andere, een afbeelding van de skyline van New York. Hij stelde vast dat het om een oude foto ging en vroeg zich af waarom deze nog niet vervangen was. De huiveringwekkende gebeurtenissen op de elfde september hadden zo’n jaar of vijf geleden plaatsgevonden, en hij vond het niet echt van goede smaak getuigen om de bezoekers van een praktijk als deze nu nog een uitzicht op dat verleden te bieden. Ze hadden waarschijnlijk genoeg aan hun eigen verleden. Zelf vergat hij zulke dingen het liefst.
De ruimte, met obligate plastic planten, bevreemde Jonkheer Terbreughe. Hij hing zijn jas op, vouwde zijn geruite pet met daarin de shawl in een van de zakken en nam plaats op een van de vrije stoelen bij de kapstok.
Ze leek hem een bemoeial, deze jonge vrouw.

suèdehandschoen
‘Ik bijt niet hoor’, zei ze terwijl ze half over de balie leunde en glimlachend zwaaide met zijn handschoenen. Zwijgend stond hij op en pakte ze van haar aan. Met het formulier en de handschoenen in zijn hand ging hij weer zitten op gepaste afstand van zijn belager.
Jonkheer Terbreughe was zenuwachtig. Hij was er niet zeker van of hij de juiste keuze had gemaakt om zich te laten verwijzen. Niet dat er andere opties waren geweest. Zijn vrouw Ella had hem weinig keus gelaten.

 

Poëzie op vrijdag

In het midden van de jaren tachtig reisde ik over de wereld en schreef gedachten en bevindingen op. Kijk ze nu terug en kom tot de conclusie dat er veel, maar ook heel weinig verandert is.

Aan mij en aan de wereld.

snelweg to heaven

17/9/’83
Bij de dood van Prinses Gracia van Monaco.

even maar
was het stil
een prinses
was dood
had gered kunnen worden

toen
ging alles verder

treinen reden
kroegen los
bakkers bakten
kappers knipten
en

1500 Palestijnen
werden
afgeslacht

 

27/2/’84
Geloof

Als de waterleiding
van Pontius Pilatus
net zo vaak
afgesloten
zou zijn geweest
als die
van mij
hadden
we
nooit
beter
geweten

 

5/10/’84
Moederkoek

walkman!
op noten
vol vuur

walkman!
in
crescendo

walkman!
muziek is
leven

walkman!
in je moederkoek
met oordoppen

walkman!
leven is
je
walkman!

 

7/10/’84
Pas(romheen in spé)

het bewandelen
van
rechte wegen
brengt
je
snel
bij doelen

afwijken
kan ook
je pas
versnellen

Bankman

Paulus Heylwolt had zichzelf altijd gezien als ondernemer, in hart en nieren. Hij was er na een aantal jaren ploeteren, vallen en weer opstaan, achter gekomen dat dit eigenlijk alleen maar de wens van zijn vader’s gedachte was geweest. Na de opleiding aan de Hogeschool Nyenrode in Breukelen waar hij zijn dispuutvrienden Corné, Carlo en Eljos leerde kennen, was hij, net als hen, ondernemertje gaan spelen maar teruggekeerd op zijn schreden. Opzoek gegaan naar een manier om de risico’s te vermijden en toch aan de benodigde financiën te komen. Dit had hem bij de bank gebracht. Het was zijn grote passie geworden. Hij genoot ervan. Elke dag. Ingebed in de zekerheden van meer dan goede arbeidsvoorwaarden, de bedrijven voorzien van financiering, om zo te kunnen beheersen en sturen. Terwijl hij met stevige tred voortliep voelde hij de rust enigszins weerkeren in zijn lijf. Hij kon zich mateloos opwinden over de domheid van mensen als het ging om de perceptie van het bankwezen. Zelfs tot binnen zijn vriendenkring hadden de ideeën over machtsmisbruik en corruptie echt wortel geschoten. Heylwolt vond dit een aperte misvatting en, indien hiertoe uitgedaagd, stak hij zijn mening niet onder stoelen of banken.

Bij de open haard van de business club gezeten had hem dat zojuist nog een hoog oplopend conflict met een aantal aanwezigen opgeleverd. De meeste daarvan waren ondernemers, met Corné van der Reyt , zoals gebruikelijk, als hun woordvoerder in het debat.
‘Paulus, luister, het is glashelder wat jouw klanten van jouw bank vinden. Iedereen luistert, kijkt mee en praat erover. En ik kan je vertellen; het stinkt! Ik zeg het je, zoals ik het laatst van een groot kunstenaar hoorde: Geef een man een pistool en hij kan een bank beroven. Geef een man een bank en hij kan de hele wereld beroven!’
Een Engels aandoend, instemmend ‘hear hear’ had zijn ergernis gewekt.
‘Gezien alle bedrijfsfraude van de laatste tijd ben ik blij dat ik aan de bankenkant zit. Ondernemers verkopen veel teveel gebakken lucht’.
Het was zijn uitdagende opmerking geweest die het tot dan toe kabbelende gesprek op scherp gezet had. Paulus Heylwolt hield van scherpe en snedige discussies. Het was de kortste weg naar zijn gelijk.
bankmandiscussie

Dimensies in doodgaan

als in een tijdje
niet gezien

verwoord

als enigszins
vermoord

als in
ver weg
maar toch
dichtbij
worstel ik

stroperige brei

van verdrietig missen
naar hierna
maals gissen
troost
grote woorden
slaan
bittere akkoorden

blij met
wat er is
alsof het helpt
bij gemis
ondanks
goedbedoelde interventies
ben jij
aan het
doodgaan
in
dimensies

(als missen -uitkijken naar- zou kunnen zijn,
wil ik je vooral -naar mij toe- kijken).
alpeD
http://www.bol.com/nl/p/schaduwfietsen/9200000030577461/
(De opbrengst van ‘Schaduwfietsen’ komt geheel ten goede aan het KWF).

zijn meisje

Met een zelfverzekerde tred kwam hij binnen. Zijn korte diepzwarte krullen dansend op het boord van een nonchalant dichtgeknoopt crème wit overhemd.
‘Waar kijk je naar?’
Mijn vriendin had het gebrek aan focus op haar verhaal in de gaten, en draaide zich een beetje om.
‘Mmm-mmm, goeie kop!’
Hij bleek Corné van der Reijt te heten, en was het epicentrum van een groepje studentikoze blaaskaken van middelbare leeftijd, die elkaar de loef afstaken met opschepperige verhalen en vernederende kwinkslagen. Ik schatte hem halverwege de veertig en hing net als dat groepje, zij het op enige afstand, aan zijn lippen als hij het woord nam. Hij gebruikte zijn handen als hij sprak. Hij had mooie grote handen. Verzorgde nagels. Een kleine tatoeage op zijn linker pols. Later, toen ik hem dacht te kennen, zei ik altijd tegen hem dat hij van die lekkere klauwen had. Ik klemde dan mijn kaken op elkaar en siste tussen mijn tanden tegen mijn eigen, selfmade, single man van de wereld. Dat was hij, selfmade en onberekenbaar.

Telefonerend, druk met zijn handen wapperend, reed hij zijn matzwarte BMW door Oud Zuid. Ik weet niet meer precies waar we waren toen hij ineens de auto parkeerde.
‘Ik moet je nog iets vertellen,’ sprak hij voor zich uit toen hij de verbinding verbroken had. Langzaam stroopte hij zijn linkermouw op en toonde me de vier letters van zijn tattoo.
‘Ze is mijn moeder niet’.
‘Ze is jouw moeder niet?’ vroeg ik verbaasd.
‘Wie zijn moeder is ze dan?’
‘Ze is niemand’s moeder, ze is negen jaar.’
‘Negen jaar?’
‘Ja, ze is mijn dochter, Vera, ik ga haar zo even van school halen.’

Ik herinner me nog dat ik verbijsterd naar hem keek terwijl hij zijn manchetknoop dichtdeed en de auto startte. Weet niet meer wat ik gezegd heb. Ik ben uitgestapt en heb zijn dochter niet gezien, die dag.

veratattoo