Rare vogels

een project voor vogelaars

blijkt internationaal

bergen informatie te verstouwen

heel veel spullen mee te sjouwen

speurend kanoeten in de gaten houden

ze vertellen overal

over de kanoet en zijn verhaal


wanneer de kanoet het koud krijgt

pakt ie zijn biezen, ziet de zon

en gaat haar achterna

langs zand gestraalde stranden van

Denemarken, Holland, Frankrijk

komt ie, mits niet opgevreten of bevroren

aan in Zuid Spanje of in Afrika

het projectteam sleept haar zooi mee

geeft extra gas van daar naar hier

door de lucht is de kanoet altijd nog sneller

dan een busje met twintig vrijwilligers,

twintig koffers, twintig camera’s, twintig verrekijkers en een hele berg

wc papier

overal vertellen ze op scholen

bevlogen over de kanoet

hoe die vliegt, waar die slaapt,

dat ie over stranden hipt,

waar zijn koters grootgebracht

en hoe die dat dan doet

massa’s kinderen krijgen dit te horen

omdat het van de juffrouw moet


ergens in het verre zuiden

aan de randen van het zand

aan de randen van het water

sjokt de kanoet over het strand

al jaren is daar niemand meer verrast

de kanoet is een graag geziene gast


wordt het hem te heet

en wil hij daar weer weg

dan is er altijd een kanoet die weet

welke kant is de bedoeling

voor de nodige verkoeling

zodat de omgekeerde route

weer wordt afgelegd

probeerde eigenlijk iets anders

te verklaren

iets waar ik de zin van mis

vervang kanoet maar eens door mensen

vermoed alleen dat weinig

van die exemplaren

in hun grote witte camper

weten dat een kanoet veel vrijer is

Vergeten groenten

Het grillige landschap weerspreekt de mathematica van geplaatste hekjes.
Wind gaat zijn eigen gang. De zon brandt bij tijd en wijlen gouden randjes aan de wolken als ze haar het schijnen beletten. Ondergaand beklimt ze de bomen en zet hun toppen in brand.
Ik zit aan de rand van een rivier. Ze stroomt, water duwt water in haar eeuwige perpetuum mobile als een, in breedte variërende, scheiding van landschappen. Het doet me denken aan autoritten die ik, de neus tegen het raam gedrukt, met mijn vader maakte. De lijnen die ik volgde in het voortrazende vergezicht meanderden op, neer, heen en weer. Slingerend, als het lange losse lint aan mijn vlieger, gegrepen door de wind.

Achter me zijn volkstuintjes, het budgettaire antwoord op de hedendaagse inkomensverschillen. Van mensen die vergeten groenten verbouwen. Of van mensen die zaaien maar hun groenten vergeten, aan de bruintinten in sommige perkjes te zien. Een vrouw van in de veertig met een fiets aan haar hand loopt mijn kant op. Ze komt uit de groentenafdeling in het landschap en haar fietstassen puilen uit van de opbrengst. Sla, snijbiet, schorseneer, het dienstmeidenverdriet, bietjes, meirapen. De bos peterselie in het mandje aan haar stuur ruikt sterk. Onder de snelbinders een grote bos sperziebonen, met struik en al gerooid.
‘De oogst valt niet tegen’, zeg ik, wijzend op haar karrenvracht gezondheid.
Ze glimlacht van achter haar grote zonnebril.
‘Klopt, je moet er wel wat voor doen, maar dan heb je ook wat. Ik sjouw me soms helemaal suf naar die tuintjes om ze thuis maar wat gezondheid te kunnen voeden hè.’

Ze neemt me mee naar mijn jeugd, waarvan ik dacht dat die tot het verleden behoorde. Dat blijkt alleen om mijn verleden te gaan want het is haar realiteit. De groenten uit mijn vaders moestuin kwamen in golven. Tsunami’s van sla, tomaten, witlof, bloemkool, snijbiet en boerenkool. We aten ze in periodes van drie weken achter elkaar en wat we niet opaten werd in wekpotten gestopt, vacuüm gekookt en met een datum erop in de kelder opgeslagen. Zo konden we in de winter, tussen de zure, rode en boerenkool door, ook een keer boontjes eten. Een luxe. Ik mocht met een spelt de pot ,die open plofte met een diepe zucht, ontgrendelen.

Ik proef de bittere nasmaak van tot snot gekookte witlof.
‘Is het niet veel werk?’
Ik weet niets anders te zeggen.
‘Dat valt reuze mee als je het slim aanpakt’.
‘Mijn vader had vroeger ook een moestuin, ik moest altijd een uur onkruid wieden als ik uit school kwam. Vooral de kruidentuin was een ramp, vergiste me altijd tussen kruid en onkruid.
Ze lacht.
‘Ik heb daar ook zo mijn mensen voor, net als jouw vader. Dat wieden vind ik maar een vermoeiende bezigheid.’
‘Dat heeft u goed bekeken, ik heb er een soort moestuinfobie aan overgehouden.’
De vrouw kijkt om zich heen, buigt zich over haar stuur naar mij toe en spreekt zacht.
‘Het is niet anders in deze tijd, soms moet je inventief zijn om de monden thuis te voeden. Dag!’
Ik knik en kijk haar na terwijl ze de volgeladen fiets over het paadje langs de rivier voortduwt. Haar contouren worden omarmd door het tegenlicht van de ondergaande zon.
Water duwt water.

Als ik terugloop langs de volkstuintjes is er een kleine samenscholing van mensen. Ze leunen op harken, schoffels en scheppen. De verontwaardiging is groot.
‘Wat moet je eraan doen, in je tuin blijven slapen? Ze nemen gewoon alles mee, hier kijk dan, de sperziebonen weg. Met struik en al!’
Ik loop er stilzwijgend langs en probeer de woorden van de vrouw terug te halen.
Voel me een beetje Robin Hood.

volkstuintje

Kwijtgeraakt

De mooiste wereld in herinnering 

een glimlach van verleden tijd

wat dan ook het nu vermag

Je raakt het nooit meer kwijt

Voor er iets gevonden was

in een vacuüm van verrukking 

Waar elke dag een kleurtje mocht

het grauw 

Verdwenen in luchtledig

van wat er werd gezocht

 

De mooiste wereld in herinnering 

een glimlach in verleden tijd

wat dan ook het nu vermag

Je raakt het nooit meer kwijt

Als alles al gezegd is

Alles al gedaan

Je wilt herinnering bewaren

En weer verder gaan

Met wat je ooit begonnen bent

Maar ongebruikt hebt laten staan

Op een tafel vol met zilver

En een menukaart vol met waan

Gelijk

schaamte

‘Wat is de wereld toch klein en wat en toeval dat ik je uitgerekend hier tegenkom!’
Vanuit zijn niemandsland kijkt hij me glunderend aan met zijn brede glimlach en heldere ogen.
Ik heb hem uitgenodigd maar dat is hij vergeten.
‘Riet, Riet, kijk eens wie hier ook is, wat is de wereld toch klein!’
Zijn vrouw kijkt me verontschuldigend aan en legt haar hand op mijn arm.
‘Hij weet het niet meer, ik ben alweer een week met hem thuis maar hij vraagt nog steeds waar zijn koffer is en wanneer we gaan. Waarheen? Hij heeft geen idee.’

Ze ontmoetten elkaar een leven geleden en deelden dat wat lief heet en ook dat wat voor leed door moet gaan. Pas nu, aan de andere kant van het spectrum, komen ze elkaar tegen. De zorg voor hem valt haar zwaar. Ze zijn mijn buren en aangeschoven bij een try out van mijn voorstelling. Achter hen zitten mijn schoonouders, hun situatie lijkt een kloon van de mensen die voor hen zitten. Hij is inmiddels ook meer dan twee derde van zijn leven vergeten en het juk dat op haar schouders rust is soms verpletterend. In een gesprek tussen de twee mannen is de een 64 en weet de ander zijn leeftijd helemaal niet meer. Een tip helpt, beide weten ze hun geboortedatum nog; 1928.
De dementie van beide mannen maakt het tastbaar; dat we onderweg zijn naar een einde. ‘Allemaal!’, zou Adelheid Roosen met een theatraal gebaar zeggen. Deze mannen leven nog, weliswaar in een steeds kleiner wordende wereld die hen keer op keer verrast, maar ze leven nog. Niet dat ze er enorm aan vast houden, ze hoeven gewoon niet zoveel meer dus ook niet dood. Om hen heen neemt de wereld een vorm aan waarin ze de velden of wegen niet meer herkennen. De een zoekt constant zijn geld dat in een film op repeat maar blijft verdwijnen. De ander stapt relaxt thuis het trapgat in omdat hij in een ver verleden gelijkvloers gewoond heeft. Hoe breekbaar ook, slechts een blauwe buil op zijn voorhoofd is zijn deel. De kaarten zijn geschud en dat blijven ze.
We spelen een nummer dat gaat over stilstaan bij het idee dat we ergens heengaan. Terwijl ik de woorden uitspreek vormen zich andere gedachten. In mijn blikveld zit de een zich nog zichtbaar te verkneukelen over het feit dat we elkaar hier toevallig tegengekomen zijn terwijl de ander een dutje doet. Een venijnige saxofoonsolo maakt hem wakker en ik weet het.

Ik weet dat als je alles vergeet er niets meer is om bij stil te staan.
Ik weet dat je verloren bent als achter elke deur die open gaat de wereld zich om je heen sluit in plaats van je omarmt.
Ik weet dat er geen houvast meer is als elke stap, elk woord en elke gedachte die je hebt toevallig is. De letters van het scrabble spel waarmee je eerst het leven kon verwoorden liggen permanent omgekeerd voor je neus. Er schiet je geen maakbare volgorde meer te binnen. De wereld is niet groot.

Het is het gelijk van mijn buurman.

Perkamenten schil

Je kunt me nog wel meer vertellen over glasscherven in de gang,

over losgetrilde schilderijtjes van opa, oma en hun onverschrokken hond.

Over de plekken waar je met hen geweest bent toen ze er nog waren,

hoe jullie samen huilden om een kogelgat in bloemetjes behang.

over de benen van de buurman die verdwenen in het niets.

Over zijn kleine kind dat lag te lachen in de goot,

rond haar de resten van bescherming die de kinderwagen bood.

Je kunt me nog wel meer vertellen over de mensen in de straat.

Hoe ze naar hun huizen keken die nergens meer op leken,

over de perkamenten schil die hun vrijheid is gebleken.

Over waaiende papieren waar hun geschreven leven nog op staat.

Je kunt me nog wel meer vertellen over dat je niet meer weet

wie niet van wijken wilde weten, wie niet wilde gaan.

Wie daar in de kelders onder gebouwen nog kon denken

aan het weerbericht van morgen en de rest van hun bestaan.

Je kunt me nog wel meer vertellen over de leiders in jouw land.

Over hoe ze jouw vertrouwen wonnen met in hun hand jouw hand.

Over gouden speldjes die ze prikten in jouw stijf gestreken blouse

en de eretitels die vanwege landsgedichten bij jou zijn beland.

Je kunt me nog veel meer vertellen over gedichten uit verleden.

Over de zin die mensen erin zagen als reden om maar door te gaan.

Over weidse witte woorden die puinhopen versneden

alsof ze er nooit zijn geweest, niet echt hebben bestaan.

Je kunt me nog veel meer vertellen over jouw vers dat niet meer klopt

omdat het hart eruit gerukt is, al het leven is gestopt.

Van opa’s, oma’s, onbekende ouders met hun kapotgeschoten kind.

Je moet me nog veel meer vertellen,

je moet me nog veel meer vertellen,

je moet me nog veel meer vertellen

zodat ik jouw woorden vind.

@romheen

Kwijtgeraakt

De mooiste wereld in herinnering 

een glimlach van verleden tijd

wat dan ook het nu vermag

Je raakt het nooit meer kwijt

 

Voor er iets gevonden was

in een vacuüm van verrukking 

Waar elke dag een kleurtje mocht

het grauw 

Verdwenen in luchtledig

van wat er werd gezocht

 

De mooiste wereld in herinnering 

een glimlach in verleden tijd

wat dan ook het nu vermag

Je raakt het nooit meer kwijt

 

Als alles al gezegd is

Alles al gedaan

Je wilt herinnering bewaren

En weer verder gaan

Met wat je ooit begonnen bent

Maar ongebruikt hebt laten staan

Op een tafel vol met zilver

En een menukaart vol met waan

 

De mooiste wereld in herinnering 

een glimlach in verleden tijd

wat dan ook het nu vermag

Je raakt het nooit meer kwijt

 

Woorden willen wel naar huis

maar de gerechten van de taal

zijn verloren in een ruis

van wat er in het hart rond raast

wat het hoofd niet vatten wil

opgediend als kant en klaar

zonder sleutel voor de kluis

die jouw hart geworden is

 

De mooiste wereld in herinnering 

een glimlach in verleden tijd

wat dan ook het nu vermag

Je raakt het nooit meer kwijt

DSC_0150

 

@romheen

 

Plat

Het is hier plat man

Je kan ver kijken man

Heel veel water man

Er zijn hier dijken man

Hier ben je rijker man

Altijd alles willen

is een bril die constant beslaat

We vegen ons met zijn allen

naar een ontevreden staat

van armoe en ellende

nooit komt er iets meer goed

Terwijl een beetje minder willen

een wonder voor je doet

Het is hier plat man

Je kan ver kijken man

Heel veel water man

Er zijn hier dijken man

Hier ben je rijker man

Op afstand van de wereld

Zie je wat je voelt

Niet dat het goed of slecht is

gewoon iets met jouw gemoed

Een voet voor de ander

Vallend in vooruit

Of anders blijven stilstaan

Dat ziet er anders uit

Het is hier plat man

Je kan ver kijken man

Heel veel water man

Er zijn hier dijken man

Hier ben je rijker man

Warme handschoen

Schilder een landschap met woorden

maar uitzicht laat zich niet zeggen

Teken contouren met punten en komma’s

maar kijken laat zich niet onderbreken

Grijp woorden aan om waaien te verbeelden

maar wind laat zich niet betasten

Zeg wat ik zie en maak me gehoord

Water dat stroomt, grijze wolken verwaaien

Zeg dat alles wat ik zeg

een warme handschoen toebehoord

Het kille land met rechtgetrokken lijnen

Het stille land met kromgetrokken bomen

Het grillig land waar mensen elkaar mijden

Het nieuwe land waar ik nog thuis moet komen

Zeg wat ik zie en maak me gehoord

Water dat stroomt, grijze wolken verwaaien

Zeg dat alles wat ik zeg

een warme handschoen toebehoord

Alles voor later spoelt hier van me af

Woestijnen in mijn geestesoog

bestaan uit droog water

Horen, ruiken, proeven, alles is hier anders

Wind is hetzelfde

Mijn jas is niet dik genoeg

Voor een leven in twee helften

Zeg wat ik zie en maak me gehoord

Water dat stroomt, grijze wolken verwaaien

Zeg dat alles wat ik zeg

een warme handschoen toebehoord

Een dijk is een brug om een landschap te bouwen

Met grond die moet drogen voor ons om op te groeien

De handschoen moet uit om de hand te kunnen houden

Het hek dat moet om, om op jou te vertrouwen

Zeg wat ik zie en maak me gehoord

Water dat stroomt, wolken verwaaien

Zeg dat alles wat ik zeg

Een handschoen toebehoord

@romheen(n.a.v. het verhaal van gisteren (droog water))

Droog water

Het grillig landschap weerspreekt de mathematica van geplaatste hekjes. Wind gaat zijn eigen gang en de zon brandt bij tijd en wijlen gouden randjes aan de wolken wanneer ze haar het schijnen beletten. Ondergaand besluipt ze gebouwen als een onverbeterlijke geveltoerist en zet de toppen van bomen in brand. Het wad, in haar eeuwig opnieuw beginnen, slingert water  heen en weer. Twee vissersboten trekken er een krijtstreep doorheen. Rietpluimen wuiven uitbundig. De strandweg langs het Zoutkamperril, feitelijk een dijk vanaf het Wad naar de sluis die toegang verschaft tot het Reitdiep, heeft zijn naam waarschijnlijk te danken aan de plaatselijke horeca in een poging om een plek waar je driekwart van het jaar uit je hemd waait, aantrekkelijk te laten klinken. De gedenktekens voor legendarische vissers uit het dorp doen een minder prettig verleden vermoeden.

Een man die me tegemoet loopt zwaait naar me terwijl ik hem in mijn comfortabel warme auto voorbij rijd. Vanonder de dikke winterjas waarin hij zich verschuilt ontwaar ik de randen van een oranje gekleurde kaftan. De tijd heeft in zijn gezicht, net als de wind in het omringende landschap, plooien gewaaid in het oppervlak. In de natte grijzige klei tegen de dijk aan liggen de restanten van een ploeg. Het paard dat het ding voorttrok is allang dood, de boer waarschijnlijk ook. De door weer en wind aangetaste tuigage bestaat nog slechts uit de beugels waarmee ze in vervlogen tijden het ros in bedwang hielden en het land bewerkten. Het is een tastbaar bewijs van geleverde inspanningen van man en paard.

Ik heb zo’n oude ploeg eerder gezien in een woestijn waar ik ooit was. Het ding verkeerde in aanmerkelijk betere staat door de droge omstandigheden. De wind was niet verder gekomen dan kleine inkepingen in de houten beugels. Het zand had een creatieve print achtergelaten op de tuigage. Het paard en de boer waren ook hier vertrokken naar het hiernamaals. De man met wie ik thee dronk beheerde een landbouwmuseum in de kleine palmerya en toonde mij vol trots de werktuigen waarmee zijn vader de familie van eten trachtte te voorzien.  De vervaagde foto’s aan de lemen binnenmuur toonden arbeiders gehuld in kleurige kaftans met lange door de wind wuivende haren tegen de achtergrond van een kleine nederzetting met palmbomen bij een van de zeldzame bronnen in deze gortdroge verwaaide en hek loze omgeving. Ze zwaaiden naar hun fotograaf.

Op de dijk heeft hij de wind tegen. Terwijl ik me afvraag wat een man in een kaftan op de dijk langs het Zoutkamperril doet zie ik vanuit mij ooghoeken een gebouwencomplex opdoemen en realiseer me dat hier een opvang van vluchtelingen gevestigd is. Hollands welkom in barre tijden. Het COA heeft in de Willem Lodewijk van Nassau kazerne, op vijf kilometer van Zoutkamp een asielzoekerscentrum ingericht. Met de precisie van een rekenmeester is hier hun toekomst uitgemeten in vierkante meters per persoon, inburgeringsbudget en ommuurde leefruimte. Dit in schril contrast met het verleden waaruit deze mensen weggeschoten zijn. Verjaagd uit een stad, een dorp, een nederzetting, een woestijn, weten doe ik het niet. Het is de oranje gekleurde kaftan die me in gedachten meeneemt naar een grote eindeloze zandbak.

Hij gaf me van alles teveel. Teveel thee, teveel suiker erin, teveel eten, teveel vragen, teveel lachen, teveel van hem. Zo zijn wij, zei hij. We geven onszelf weg zonder onszelf te verliezen en jij mag zelf uitmaken wat je er voor teruggeeft. Dat is een ding, besefte ik, iets van jezelf geven zonder er iets voor terug te willen. We hebben hier allemaal de tijd, de liefde en elkaar, glimlachte hij me toe. Gisteren is er niet meer en morgen kennen we nog niet. We hebben alleen vandaag.
‘Vandaag drink ik thee met jou.’
Bij het afscheid omhelsden en kusten we elkaar. De gewoonte maakte woorden overbodig maar we zeiden het toch.
‘Ik wens dat het jou, je vrienden en familie voor altijd goed gaat.’
‘Ik wens jou ook dat het jou, jouw familie en vrienden voor altijd goed gaat.’
‘Insjallah.’

Het zand en de zoete geur van de woestijn maken plaats voor natte grijze klei aan weerszijden van de strandweg en overheersende zilte lucht. Met een beetje fantasie willen we het afgelegen betonnen kazernecomplex verkopen als een ruimhartige poging iets van onszelf weg te geven zonder er iets voor terug te willen. Voor de kaarsrechte hekken op de parkeerplaats fiets een jongen met een uitbundig lachend meisje voor op de bagagedrager. De beheersing van het ijzeren ros is nog niet volledig en het ding danst als een net losgelaten veulen in de wei over het strakke gladde asfalt. Een ros bereden door twee jongelingen zonder invloed op hun toekomstige bestemming. De ruitenwissers van mijn auto verschaffen mij helder zicht zodat ik ze kan ontwijken maar nemen mijn twijfel niet weg. Waar zijn hekken in een landschap dat menselijk zou moeten zijn eigenlijk goed voor.

In de woestijn is alles en iedereen constant in beweging. Het gaat niet snel want de tijd gaat er per kopje, zo ontdekte ik. Druppels bepalen hoelang iemand water toebedeeld krijgt voor zijn tuin. Als het kopje vol is wisselt de baas van irrigatiekanaal en krijgt de buurman water. Niemand plaatst er een hek. Het beheersen van het landschap laten ze lachend aan de lokale Don Quichot over terwijl ze als Sancho Pancha berustend tegen een palmboom achterover leunen. Het is daar net als hier; hoe man en paard ook ploegen, het blijft zwoegen om het beste van een land naar boven te halen.

Ik rij terug over de strandweg in de richting van Zoutkamp en zie in de verte een man uit de woestijn opdoemen. Zilte lucht vermengd zich met de zoete geuren van warmte. Het oranje van zijn kaftan wordt weerspiegeld door de zon in de schuimende golven van het Zoutkamperril.  De dikke winterjas bungelt losjes over zijn linkerarm. Hij zwaait naar me. Mijn rechtervoet beroerd de rem.

Poëzieweek

In het kader van de poëzieweek (28 jan.- 3 feb.) bevind ik mij gedurende twee avonden en een middag in de Poëziekamer. Daar spreken we digi-taal. Een initiatief van Lieke van Rooijen, waar een viertal dichters jullie één op één ontvangen en je kunt luisteren naar in samenspraak gekozen gedichten. Het thema van de week is ‘samen’. Dat kan natuurlijk van alles zijn. Ik heb er middels met het onderstaande gedicht een invulling aan gegeven. De vorm van dit gedicht is nog aan verandering onderhevig. Er is tekst, er volgt voordracht en er volgt een muzikale uitvoering die in samenwerking met la Zona gemaakt wordt. Op onze FB site https://www.facebook.com/rechtdoorkanaltijdnog kun je kijken wat er in deze barre tijden ook nog van de productieband af komt. We staan niet stil dus maak een afspraak en kom naar de poëziekamer! https://www.atelierpapoe.nl/poeziekamer en via FB: https://www.facebook.com/De-Po%C3%ABziekamer-103666591722297

Samen is ondeelbaar (Romheen met la Zona)

Techniek, montage en geluid: Barend van der Pol. Drums; Sander Roerdink. Bas: Ronnie van Silfhout. Saxofoon: Maaike Teunissen. Trompet: Jean Paul Pino. Woorden: Romheen.

Samen is ondeelbaar

Zoals een priemgetal

dat scheef gaat hangen

wanneer je het doormidden

klieft.

Je kunt alles wel alleen doen

zolang je dat belieft maar

Samen is ondeelbaar

Samen is een foto met een kartelrand

Samen is heel lief of ergerlijk pedant

Samen is een oorlog waar zonder munitietekort 

nooit echt met scherp geschoten wordt 

Samen is het groot geluk dat ergens is weggelegd 

En soms is blikken op dat samen een venster vol met vette pech

Samen is ondeelbaar

Hoe graag je ook alleen wilt zijn

je komt er niet vanaf

Samen in hetzelfde schip

varend naar hetzelfde graf

Samen is ondeelbaar

Samen is een werkwoord waar nooit wordt gestaakt 

De superlijm, cement voor alle helften die op drift lijken geraakt

De kauwgum vlek in spijkerbroek

De navelstreng naar zoete koek

ondeelbaar

daar is samen van gemaakt.

@Romheen

januari 2021