Vanuit een met alcohol en nicotine doordrenkt verleden was het een bizar idee. Ik liet me meeslepen door vrienden en liep een nieuwe verslaving op. Over de bijdrage hiervan aan de gezondheid valt te twisten. In mijn geval dan tenminste. We zijn allemaal, altijd wel verslaafd aan iets.
Tijdens mijn eerste triatlon op Texel stormt het. Het zwemparkoers is verlegd van linéa recta de zee in naar langs de kust. De golven zijn zó hoog dat je ertussenin over de bodem van de zee kan lopen. Anders was ik zeker verdronken. Ik kan niet goed zwemmen.
Als kleine jongen ging ik op mijn fiets naar de verplichte zwemles, we waren langs het water gaan wonen en mijn vader liet me geen keus. Ik spijbelde vaak.
“Kun je me vertellen waar je geweest bent, vanochtend?”
“Euhhh, naar zwemles pap”.
“Hebben jullie les gehad tussen de kikkers?”
Ik kon me niet voorstellen waar deze vraag vandaan kwam totdat bleek dat ik eendenkroos in mijn haar had. Mijn vader ontdekte dat ik mijn zwembroek natmaakte in de sloot en boven mijn hoofd uitkneep. Na afdrogen met de handdoek wachtte ik het einde van de zwemles in het bos af en fietste huiswaarts . Ten gevolge van deze ontdekking kreeg ik in de winter bijzwemles in het verwarmde binnenbad van de Lomschool met de debielenklas.
Ik heb een hekel aan zwemmen.
Er bestaan foto’s van mij tijdens wedstrijden waarop het lijkt alsof ik rek- en strekoefeningen aan het doen ben tijdens het zwemonderdeel. Met zijwaarts gestrekte armen attaqueer ik het water.
Ik oefende eens met mijn vriend Rini in het plaatselijke bad. Het tussen de middag uurtje leek ons ideaal. Bejaarden zwemmen, dus lekker rustig.
We maaiden met onze armen de oudjes aan de kant en kregen zo vrijbaan.
De straf hiervoor was echter ongenadig. Vanwege diezelfde oudjes was de watertemperatuur 35 graden en kregen wij na de training last van zware hoofdpijn en diarree omdat we door gebrek aan techniek hadden geprobeerd het bad leeg te drinken.
“Go see your doctor”, zegt het fitness meetapparaat in de hal van het sportcentrum dat in Boulder, Colorado staat. Mijn vriendin vermoed dat het om de geestelijke gezondheid gaat maar dat zegt meer over hoe ze tegen mijn maniakale sportgedrag aankijkt. Het is de avond voor een wedstrijd en ik doe de test voor de grap om te zien hoe fysieke superioriteit eruit ziet in een grafiekje.
Ik voel me goed en denk deze wedstrijd te kunnen winnen. De wedstrijd bestaat uit 5 mijl hardlopen, 50 mijl fietsen en ter afsluiting weer 5 mijl hardlopen. Het is een wedstrijd zonder zwemmen. Ik heb de afgelopen weken de concurrentie eens goed bekeken en ruik mijn kansen. Uit mijn ooghoek bezie ik hoe op het startpodium een soort rockster geïnterviewd wordt die voor de gelegenheid een trainingspak van de sponsor heeft aangetrokken. Hij lijkt erg op de zanger van Bon Jovi en ik luister maar half naar het gesprek dat uit de luidspeakers weergalmt.
“Ken, it is an absolute pleasure to see you here, what is it gonna be today?”
“Oh well, I’m only here to earn a little down payment on the house”.
Ik verdiep me in de veters van mijn schoenen en negeer de rockster en de hele bende. Ik ben gespannen. Zodra het startschot klinkt sprint er een klein mannetje met wapperende lokken en een minuscuul geel zwembroekje aan tussen ons vandaan. Verdwaasd kijk ik hem na terwijl hij het op een lopen zet. Ik kan hem met geen mogelijkheid bijhouden en kom tot bezinning. Het is een heen en weer parkoers en ik kan na het keerpunt vaststellen wat de schade is. Die moet ik op de fiets gaan inhalen. Terwijl ik de ommekeer nader komen de wapperende haren me alweer tegemoet. Vanachter de grote gestroomlijnde zonnebril gunt hij mij geen blik waardig. Het is de rockster. Hij verdwijnt gedurende de wedstrijd zover uit beeld dat ik niet meer kan lezen wat er achterop zijn broekje staat. Ik eindig als tweede.