Vergeten groenten

Het grillige landschap weerspreekt de mathematica van geplaatste hekjes.
Wind gaat zijn eigen gang. De zon brandt bij tijd en wijlen gouden randjes aan de wolken als ze haar het schijnen beletten. Ondergaand beklimt ze de bomen en zet hun toppen in brand.
Ik zit aan de rand van een rivier. Ze stroomt, water duwt water in haar eeuwige perpetuum mobile als een, in breedte variërende, scheiding van landschappen. Het doet me denken aan autoritten die ik, de neus tegen het raam gedrukt, met mijn vader maakte. De lijnen die ik volgde in het voortrazende vergezicht meanderden op, neer, heen en weer. Slingerend, als het lange losse lint aan mijn vlieger, gegrepen door de wind.

Achter me zijn volkstuintjes, het budgettaire antwoord op de hedendaagse inkomensverschillen. Van mensen die vergeten groenten verbouwen. Of van mensen die zaaien maar hun groenten vergeten, aan de bruintinten in sommige perkjes te zien. Een vrouw van in de veertig met een fiets aan haar hand loopt mijn kant op. Ze komt uit de groentenafdeling in het landschap en haar fietstassen puilen uit van de opbrengst. Sla, snijbiet, schorseneer, het dienstmeidenverdriet, bietjes, meirapen. De bos peterselie in het mandje aan haar stuur ruikt sterk. Onder de snelbinders een grote bos sperziebonen, met struik en al gerooid.
‘De oogst valt niet tegen’, zeg ik, wijzend op haar karrenvracht gezondheid.
Ze glimlacht van achter haar grote zonnebril.
‘Klopt, je moet er wel wat voor doen, maar dan heb je ook wat. Ik sjouw me soms helemaal suf naar die tuintjes om ze thuis maar wat gezondheid te kunnen voeden hè.’

Ze neemt me mee naar mijn jeugd, waarvan ik dacht dat die tot het verleden behoorde. Dat blijkt alleen om mijn verleden te gaan want het is haar realiteit. De groenten uit mijn vaders moestuin kwamen in golven. Tsunami’s van sla, tomaten, witlof, bloemkool, snijbiet en boerenkool. We aten ze in periodes van drie weken achter elkaar en wat we niet opaten werd in wekpotten gestopt, vacuüm gekookt en met een datum erop in de kelder opgeslagen. Zo konden we in de winter, tussen de zure, rode en boerenkool door, ook een keer boontjes eten. Een luxe. Ik mocht met een spelt de pot ,die open plofte met een diepe zucht, ontgrendelen.

Ik proef de bittere nasmaak van tot snot gekookte witlof.
‘Is het niet veel werk?’
Ik weet niets anders te zeggen.
‘Dat valt reuze mee als je het slim aanpakt’.
‘Mijn vader had vroeger ook een moestuin, ik moest altijd een uur onkruid wieden als ik uit school kwam. Vooral de kruidentuin was een ramp, vergiste me altijd tussen kruid en onkruid.
Ze lacht.
‘Ik heb daar ook zo mijn mensen voor, net als jouw vader. Dat wieden vind ik maar een vermoeiende bezigheid.’
‘Dat heeft u goed bekeken, ik heb er een soort moestuinfobie aan overgehouden.’
De vrouw kijkt om zich heen, buigt zich over haar stuur naar mij toe en spreekt zacht.
‘Het is niet anders in deze tijd, soms moet je inventief zijn om de monden thuis te voeden. Dag!’
Ik knik en kijk haar na terwijl ze de volgeladen fiets over het paadje langs de rivier voortduwt. Haar contouren worden omarmd door het tegenlicht van de ondergaande zon.
Water duwt water.

Als ik terugloop langs de volkstuintjes is er een kleine samenscholing van mensen. Ze leunen op harken, schoffels en scheppen. De verontwaardiging is groot.
‘Wat moet je eraan doen, in je tuin blijven slapen? Ze nemen gewoon alles mee, hier kijk dan, de sperziebonen weg. Met struik en al!’
Ik loop er stilzwijgend langs en probeer de woorden van de vrouw terug te halen.
Voel me een beetje Robin Hood.

volkstuintje

Perkamenten schil

Je kunt me nog wel meer vertellen over glasscherven in de gang,

over losgetrilde schilderijtjes van opa, oma en hun onverschrokken hond.

Over de plekken waar je met hen geweest bent toen ze er nog waren,

hoe jullie samen huilden om een kogelgat in bloemetjes behang.

over de benen van de buurman die verdwenen in het niets.

Over zijn kleine kind dat lag te lachen in de goot,

rond haar de resten van bescherming die de kinderwagen bood.

Je kunt me nog wel meer vertellen over de mensen in de straat.

Hoe ze naar hun huizen keken die nergens meer op leken,

over de perkamenten schil die hun vrijheid is gebleken.

Over waaiende papieren waar hun geschreven leven nog op staat.

Je kunt me nog wel meer vertellen over dat je niet meer weet

wie niet van wijken wilde weten, wie niet wilde gaan.

Wie daar in de kelders onder gebouwen nog kon denken

aan het weerbericht van morgen en de rest van hun bestaan.

Je kunt me nog wel meer vertellen over de leiders in jouw land.

Over hoe ze jouw vertrouwen wonnen met in hun hand jouw hand.

Over gouden speldjes die ze prikten in jouw stijf gestreken blouse

en de eretitels die vanwege landsgedichten bij jou zijn beland.

Je kunt me nog veel meer vertellen over gedichten uit verleden.

Over de zin die mensen erin zagen als reden om maar door te gaan.

Over weidse witte woorden die puinhopen versneden

alsof ze er nooit zijn geweest, niet echt hebben bestaan.

Je kunt me nog veel meer vertellen over jouw vers dat niet meer klopt

omdat het hart eruit gerukt is, al het leven is gestopt.

Van opa’s, oma’s, onbekende ouders met hun kapotgeschoten kind.

Je moet me nog veel meer vertellen,

je moet me nog veel meer vertellen,

je moet me nog veel meer vertellen

zodat ik jouw woorden vind.

@romheen

Kwijtgeraakt

De mooiste wereld in herinnering 

een glimlach van verleden tijd

wat dan ook het nu vermag

Je raakt het nooit meer kwijt

 

Voor er iets gevonden was

in een vacuüm van verrukking 

Waar elke dag een kleurtje mocht

het grauw 

Verdwenen in luchtledig

van wat er werd gezocht

 

De mooiste wereld in herinnering 

een glimlach in verleden tijd

wat dan ook het nu vermag

Je raakt het nooit meer kwijt

 

Als alles al gezegd is

Alles al gedaan

Je wilt herinnering bewaren

En weer verder gaan

Met wat je ooit begonnen bent

Maar ongebruikt hebt laten staan

Op een tafel vol met zilver

En een menukaart vol met waan

 

De mooiste wereld in herinnering 

een glimlach in verleden tijd

wat dan ook het nu vermag

Je raakt het nooit meer kwijt

 

Woorden willen wel naar huis

maar de gerechten van de taal

zijn verloren in een ruis

van wat er in het hart rond raast

wat het hoofd niet vatten wil

opgediend als kant en klaar

zonder sleutel voor de kluis

die jouw hart geworden is

 

De mooiste wereld in herinnering 

een glimlach in verleden tijd

wat dan ook het nu vermag

Je raakt het nooit meer kwijt

DSC_0150

 

@romheen

 

Plat

Het is hier plat man

Je kan ver kijken man

Heel veel water man

Er zijn hier dijken man

Hier ben je rijker man

Altijd alles willen

is een bril die constant beslaat

We vegen ons met zijn allen

naar een ontevreden staat

van armoe en ellende

nooit komt er iets meer goed

Terwijl een beetje minder willen

een wonder voor je doet

Het is hier plat man

Je kan ver kijken man

Heel veel water man

Er zijn hier dijken man

Hier ben je rijker man

Op afstand van de wereld

Zie je wat je voelt

Niet dat het goed of slecht is

gewoon iets met jouw gemoed

Een voet voor de ander

Vallend in vooruit

Of anders blijven stilstaan

Dat ziet er anders uit

Het is hier plat man

Je kan ver kijken man

Heel veel water man

Er zijn hier dijken man

Hier ben je rijker man

Warme handschoen

Schilder een landschap met woorden

maar uitzicht laat zich niet zeggen

Teken contouren met punten en komma’s

maar kijken laat zich niet onderbreken

Grijp woorden aan om waaien te verbeelden

maar wind laat zich niet betasten

Zeg wat ik zie en maak me gehoord

Water dat stroomt, grijze wolken verwaaien

Zeg dat alles wat ik zeg

een warme handschoen toebehoord

Het kille land met rechtgetrokken lijnen

Het stille land met kromgetrokken bomen

Het grillig land waar mensen elkaar mijden

Het nieuwe land waar ik nog thuis moet komen

Zeg wat ik zie en maak me gehoord

Water dat stroomt, grijze wolken verwaaien

Zeg dat alles wat ik zeg

een warme handschoen toebehoord

Alles voor later spoelt hier van me af

Woestijnen in mijn geestesoog

bestaan uit droog water

Horen, ruiken, proeven, alles is hier anders

Wind is hetzelfde

Mijn jas is niet dik genoeg

Voor een leven in twee helften

Zeg wat ik zie en maak me gehoord

Water dat stroomt, grijze wolken verwaaien

Zeg dat alles wat ik zeg

een warme handschoen toebehoord

Een dijk is een brug om een landschap te bouwen

Met grond die moet drogen voor ons om op te groeien

De handschoen moet uit om de hand te kunnen houden

Het hek dat moet om, om op jou te vertrouwen

Zeg wat ik zie en maak me gehoord

Water dat stroomt, wolken verwaaien

Zeg dat alles wat ik zeg

Een handschoen toebehoord

@romheen(n.a.v. het verhaal van gisteren (droog water))

Droog water

Het grillig landschap weerspreekt de mathematica van geplaatste hekjes. Wind gaat zijn eigen gang en de zon brandt bij tijd en wijlen gouden randjes aan de wolken wanneer ze haar het schijnen beletten. Ondergaand besluipt ze gebouwen als een onverbeterlijke geveltoerist en zet de toppen van bomen in brand. Het wad, in haar eeuwig opnieuw beginnen, slingert water  heen en weer. Twee vissersboten trekken er een krijtstreep doorheen. Rietpluimen wuiven uitbundig. De strandweg langs het Zoutkamperril, feitelijk een dijk vanaf het Wad naar de sluis die toegang verschaft tot het Reitdiep, heeft zijn naam waarschijnlijk te danken aan de plaatselijke horeca in een poging om een plek waar je driekwart van het jaar uit je hemd waait, aantrekkelijk te laten klinken. De gedenktekens voor legendarische vissers uit het dorp doen een minder prettig verleden vermoeden.

Een man die me tegemoet loopt zwaait naar me terwijl ik hem in mijn comfortabel warme auto voorbij rijd. Vanonder de dikke winterjas waarin hij zich verschuilt ontwaar ik de randen van een oranje gekleurde kaftan. De tijd heeft in zijn gezicht, net als de wind in het omringende landschap, plooien gewaaid in het oppervlak. In de natte grijzige klei tegen de dijk aan liggen de restanten van een ploeg. Het paard dat het ding voorttrok is allang dood, de boer waarschijnlijk ook. De door weer en wind aangetaste tuigage bestaat nog slechts uit de beugels waarmee ze in vervlogen tijden het ros in bedwang hielden en het land bewerkten. Het is een tastbaar bewijs van geleverde inspanningen van man en paard.

Ik heb zo’n oude ploeg eerder gezien in een woestijn waar ik ooit was. Het ding verkeerde in aanmerkelijk betere staat door de droge omstandigheden. De wind was niet verder gekomen dan kleine inkepingen in de houten beugels. Het zand had een creatieve print achtergelaten op de tuigage. Het paard en de boer waren ook hier vertrokken naar het hiernamaals. De man met wie ik thee dronk beheerde een landbouwmuseum in de kleine palmerya en toonde mij vol trots de werktuigen waarmee zijn vader de familie van eten trachtte te voorzien.  De vervaagde foto’s aan de lemen binnenmuur toonden arbeiders gehuld in kleurige kaftans met lange door de wind wuivende haren tegen de achtergrond van een kleine nederzetting met palmbomen bij een van de zeldzame bronnen in deze gortdroge verwaaide en hek loze omgeving. Ze zwaaiden naar hun fotograaf.

Op de dijk heeft hij de wind tegen. Terwijl ik me afvraag wat een man in een kaftan op de dijk langs het Zoutkamperril doet zie ik vanuit mij ooghoeken een gebouwencomplex opdoemen en realiseer me dat hier een opvang van vluchtelingen gevestigd is. Hollands welkom in barre tijden. Het COA heeft in de Willem Lodewijk van Nassau kazerne, op vijf kilometer van Zoutkamp een asielzoekerscentrum ingericht. Met de precisie van een rekenmeester is hier hun toekomst uitgemeten in vierkante meters per persoon, inburgeringsbudget en ommuurde leefruimte. Dit in schril contrast met het verleden waaruit deze mensen weggeschoten zijn. Verjaagd uit een stad, een dorp, een nederzetting, een woestijn, weten doe ik het niet. Het is de oranje gekleurde kaftan die me in gedachten meeneemt naar een grote eindeloze zandbak.

Hij gaf me van alles teveel. Teveel thee, teveel suiker erin, teveel eten, teveel vragen, teveel lachen, teveel van hem. Zo zijn wij, zei hij. We geven onszelf weg zonder onszelf te verliezen en jij mag zelf uitmaken wat je er voor teruggeeft. Dat is een ding, besefte ik, iets van jezelf geven zonder er iets voor terug te willen. We hebben hier allemaal de tijd, de liefde en elkaar, glimlachte hij me toe. Gisteren is er niet meer en morgen kennen we nog niet. We hebben alleen vandaag.
‘Vandaag drink ik thee met jou.’
Bij het afscheid omhelsden en kusten we elkaar. De gewoonte maakte woorden overbodig maar we zeiden het toch.
‘Ik wens dat het jou, je vrienden en familie voor altijd goed gaat.’
‘Ik wens jou ook dat het jou, jouw familie en vrienden voor altijd goed gaat.’
‘Insjallah.’

Het zand en de zoete geur van de woestijn maken plaats voor natte grijze klei aan weerszijden van de strandweg en overheersende zilte lucht. Met een beetje fantasie willen we het afgelegen betonnen kazernecomplex verkopen als een ruimhartige poging iets van onszelf weg te geven zonder er iets voor terug te willen. Voor de kaarsrechte hekken op de parkeerplaats fiets een jongen met een uitbundig lachend meisje voor op de bagagedrager. De beheersing van het ijzeren ros is nog niet volledig en het ding danst als een net losgelaten veulen in de wei over het strakke gladde asfalt. Een ros bereden door twee jongelingen zonder invloed op hun toekomstige bestemming. De ruitenwissers van mijn auto verschaffen mij helder zicht zodat ik ze kan ontwijken maar nemen mijn twijfel niet weg. Waar zijn hekken in een landschap dat menselijk zou moeten zijn eigenlijk goed voor.

In de woestijn is alles en iedereen constant in beweging. Het gaat niet snel want de tijd gaat er per kopje, zo ontdekte ik. Druppels bepalen hoelang iemand water toebedeeld krijgt voor zijn tuin. Als het kopje vol is wisselt de baas van irrigatiekanaal en krijgt de buurman water. Niemand plaatst er een hek. Het beheersen van het landschap laten ze lachend aan de lokale Don Quichot over terwijl ze als Sancho Pancha berustend tegen een palmboom achterover leunen. Het is daar net als hier; hoe man en paard ook ploegen, het blijft zwoegen om het beste van een land naar boven te halen.

Ik rij terug over de strandweg in de richting van Zoutkamp en zie in de verte een man uit de woestijn opdoemen. Zilte lucht vermengd zich met de zoete geuren van warmte. Het oranje van zijn kaftan wordt weerspiegeld door de zon in de schuimende golven van het Zoutkamperril.  De dikke winterjas bungelt losjes over zijn linkerarm. Hij zwaait naar me. Mijn rechtervoet beroerd de rem.

Hello fresh

Hello Fresh, een vrijblijvende studie naar de mogelijkheden van het concept…

alsjehaarmaargoedzit

Hello fresh, diepvriesmaaltijden met een Eskimo als kok mede mogelijk gemaakt door Iglo.

Hello friends, Indonesische reistafelgerechten met Indonesiër want die past makkelijk in die doos en ook omdat ze op straat altijd hello friend tegen je roepen.

Hello mellow, met jaren ’60 gerechten en hashcake met hippiekok, man en vrouw( John en Yoko) die je uit bed moet halen om voor je te koken.

Hello green, card, groenteburger.

Hello ween, met kok uit Bangkok en gerechten waar je je dood van schrikt. Bijvoorbeeld herzhoornweegbree, brave hendrik, st.barbara’skruid.

Hello Spain, met toreador die spiesjes maakt en vergeten groente strooit die je moet oprapen: spaanse raapstelen.

Hello Germany, iets met Heinz in 58 smaken, bratwurst en bieten.

Hello goodbye, met alleen voorafjes en toetjes, o ja en Joris Linse als kok dus ook iets met linzen.

Hello vergeten groenten met.. Dat weten we niet meer en demente bejaarden als kok die door het te ruiken ineens weer weten wat het is.

Hello art, kunstenaars koken voor je. Ze doen maar wat, we weten niet eens of het eten is. Iets met artists jokken.

Geheugensteun

 

Om ons heen de contouren van zijn geboortegrond. Achter de dijk wekken de verzonken huizen de indruk van boven water. Molenwieken slaan zich slagen door de lucht. Verlaten land, bestippeld met schapen. Dikke zwarte grond kopt omhoog tussen zaaigoed, flinterdunne belofte van groen. De wind waait een stilte naar mij toe. Een wilg, een weg, een bord, een richting. Een streep door mijn blikveld houdt zorgvuldig de wolken bij het gras vandaan, de zon schijnt ze aan flarden. Soms lappen er zich een stel en gooien een deken met een gouden randje over haar heen. Winschoten, Delfzijl, Spijk, Uitwierde.
Plekken op zijn lijstje.

‘Hier gaan we heen en ik wil ook aan de haven kijken en een nieuwe haring eten.’
Hij heeft me een briefje gegeven, dat zijn vrouw voor hem maakte, waarop een aantal plaatsen staan genoteerd. Plekken in het Groninger land.
‘Ik ben er op mijn derde jaar vandaan gegaan maar ze zijn hier allemaal nog hoor, mijn familie. Als klein kind kwam ik er nog wel, twee keer per jaar met mijn vader en moeder in de auto. Ik heb mijn leven lang in de stad gewoond, ik hoef niet terug, ik ben een stadsmens. Coevorden is echt iets anders dan dit. Dit was vroeger allemaal water.’

Hij heeft een petje mee om de kwetsbare, flinterdunne huid op zijn hoofd te beschermen tegen de zon. Een wandelstok hersteld het wankele evenwicht dat zijn benen tegenwoordig meestal ontberen. Hij onthoudt niet alles meer, zijn geheugen lijkt hem vooruit te zijn gegaan naar de trillende einder. We doen een roadtrip, opzoek naar bevestiging van zijn eigen vergankelijkheid. In de mist van zijn herinnering aan flarden komen soms heldere dingen naar boven. Hij is trots, trots op zijn vader en moeder. Zijn vader had geen opleiding en leerde van zijn moeder lezen. Begon een winkeltje en legde zo de fundamenten van een familiegeschiedenis.
‘Hier links!’
Zijn schelle stem schrikt me op, ik kan niet links en parkeer de auto.
‘Een stukje terug, daar woonde ze. We hoefden niet op de fiets, ik mocht de auto van mijn vader lenen, dat vonden de meisjes wel leuk. Het was een mooie grote bak. Mijn vriend was een mooie jongen, blonde krullen, echt een mooie jongen. Hij kon ieder meisje krijgen dat hij wilde. Later is hij met haar getrouwd’.

De weg vanuit zijn woonplaats lijkt bezaaid met bommen en granaten uit de oorlog.
‘Met een vriendje gingen we kijken. Er was een bom gevallen in het land van een boer en niet ontploft. Wij op de fiets erheen. Het ding was opengescheurd en we pikten er zoveel kruit uit als we konden meenemen. Dat staken we aan en het gaf een mooie steekvlam, heel fel licht. Een keer deden we dat ’s avonds op straat en kregen een schop onder onze kont van een SS’er. Kwajongensstreken.’

We eten een haring. Als die op is stelt hij schaterlachend vast dat we voorlopig even geen meisjes hoeven te kussen. Zijn wangen krijgen een licht rode kleur en zijn ogen glimmen.
‘We hebben ook eens een taart gebakken, dat was heel wat. Het zal 1941 geweest zijn, er was niks. Ik had vier vrienden en we hadden allemaal iets meegenomen. Daar hebben we een taart van gebakken. In de kajuit van het vrachtschip van mijn vriendje’s vader hebben we dat opgepeuzeld. Dat was wat, dat was heel wat. Het was een goede plek want het schip lag ergens apart voor de wal’.
Op mijn vraag of ze het zo stiekem konden doen is het antwoord glashelder.
‘Nee, we deden het niet stiekem, we hebben het gewoon niet verteld’.

Het geboortehuis van zijn moeder, in Spijk. We kunnen het niet echt meer vinden.
‘Mijn opa was turfschipper, mijn vader woonde als kind op dat schip. Mensen vroegen altijd waarom oma het schip moest trekken, ze vonden opa lui. Dat was niet zo, oma wilde dat het liefst. Ze liet haar gewicht in het leer, waarmee ze trok, voorover leunen en zette dan een stap om niet te vallen. Het kostte zo geen kracht, zo hield ze het vol. Ze wilde niet sturen, ze kon zonder de verantwoordelijkheid. Dit moet het huis zijn,’ zegt hij, het zoeken beu.

Drie keer vragen we de weg naar het gehucht Uitwierde, een in het landschap gesmeten terp met een paar huisjes en een kerk met grafstenen eromheen.
‘Hier links!’
Wederom heeft zijn geheugen hem niet in de steek gelaten. Het blijkt de begraafplaats van zijn voorouders. Trientje Toxopeus en Jan de Boer. Cornelis de Boer, oom Kees, ligt er ook net als andere familieleden.  Met een traditionele ronde om de kerk, waardoor de duivel uitgedreven werd, zijn ze hier begraven. Graven gedolven in 1939 en 1948, van mensen,geboren in 1866. Hij loopt drie keer heen en weer tussen de stenen voordat zijn geheugen terug is. Hij weet het weer en snuit zachtjes zijn neus. Een confrontatie met zijn eigen eindigheid.
‘Het is wat’, zegt hij, voorzichtig zijn stok tussen de zerken plaatsend.
‘Het is wat’.

Ergens, op de terugweg, komt zijn toekomst naderbij.
‘Het maakt mij niet uit hoe ik begraven wordt, ik vind het allemaal wel best. Je krijgt dit lichaam toch niet terug. Je krijgt een ander lichaam, als je dat tenminste gelooft. Er zijn mensen die dat geloven.’
Ik geloof het niet en zeg hem dat hoe je iemand begraaft me vooral belangrijk lijkt voor de nabestaanden. Het antwoord liegt er niet om.
‘Ze zoeken het maar uit. Je hebt het gezien op die stenen. Als ze sterven, en er een tekst op het graf moet, zijn ze allemaal ineens weer in de Heer. Hoe ze leefden, dat is een ander verhaal.’

geheugensteun

Leeftijd

Bij de geboorte van een neefje, Leo IJsbrand Earle, een gedicht over de ongeborenen.

zaad

Leeftijd

 

Je kunt alleen maar hopen

want zeker weten

doe je niet

dat jouw lancering

echt een feest was

als aanstormend spermatozoïde

 

Je denkt na over verwachting

niet van mamma

maar van de rest

van wat ervan zal komen

en of dat het feest

niet snel verpest

 

Wat in diegene ligt besloten

van die jouw afschiet, met een zucht

nog voor je verder bent gekropen

zijn jouw problemen

niet van de lucht

 

Je had veel langer kunnen leven

dan slechts dat wervelende schot

die korte reis,

dat even

je schrikt je echt kapot

 

Van consequenties van verschijnen

geboren en getogen zijn

dan lijkt je kort en bondig leven

als spermatozoïde fijn

Het waren slechts 3 seconden

voor je bent omgekeerd

tegen de stroom en ingebonden

door alleman gepasseerd

 

Je weet het nu

hebt geen bestaansrecht

maar geen vuiltje aan de lucht

je had een kort en bondig leven

was dik tevreden

met die zucht

 

©Romheen

Natte scheet

‘Wat moeten mensen eigenlijk met elkaar, wat zoeken ze?’
De spreekster van deze woorden zit naast me op een boomstam. Ik ken haar niet en weet, net als haar vriendin die aan de andere kant van haar heeft plaatsgenomen, het antwoord niet.
‘Houvast?’, probeer ik voorzichtig.
‘Het is net alsof, als je er twee ziet lopen, de een altijd gelukkiger is dan de ander. Eentje straalt en lacht en de ander loopt er maar een beetje bij met zo’n blik van, mwoa…’
Er loopt een innig gearmd,glimmend stel voorbij.
‘En die dan?’, vraagt haar vriendin.
‘Misschien ligt het gewoon aan mij, ik twijfel tegenwoordig aan alles, wellicht ben ik niet gemaakt voor relaties.’

Ik ben op een relaxed festival met een hoop alternatieve mensen. Als dat iets zegt tenminste. Uiterlijke kenmerken verraden uitgestelde kappers, regelmatig tattoo shop bezoek, losse kledingvoorschriften en een lichte voorliefde voor hennepproducten. Ik ben op een festival waar alles morgen ook nog kan: MañanaMañana. Een weekend vrijhaven op een landgoed in de Achterhoek met veel onbekende muzikanten die soms prachtig, soms afschuwelijk spelen.

mananamanana

‘Het is een kwestie van persoonlijke voorkeur’, zeg ik.
Ze kijkt me aan.
‘Je bent geloof ik je leven lang bezig met de keuzes te maken die echt bij je passen. Je doet er soms lang over jezelf te worden’.
De vrouw begint te vertellen. Ik zit minstens een uur naast haar en luister. Haal een biertje en bied haar een sigaretje aan. Haar geschiedenis is er een waar ik wat vragen bij kan stellen die haar op het spoor van haar verhaal houden. Ze is opzoek naar zichzelf, haar vrienden, haar mogelijkheden en onmogelijkheden. Ze heeft geleerd dat het niet zo eenvoudig is jezelf te worden als je een leven lang alleen maar naar anderen gekeken hebt. We delen overeenkomsten en bevragen elkaar over de verschillen. Ik hoor in haar twijfels meer wijsheid dan in de zekerheden die andere mensen af en toe over mij heen denken te moeten smijten. We balanceren op de boomstam, als op een slap koord waaromheen de ruimte zo oneindig veel groter is dan het stuk touw. De kleine handreiking die we elkaar geven is voldoende om het evenwicht te bewaren. Twijfelen is het begin van alle wijsheid.

‘Gadverdamme, heb jij dat weleens gedaan?’
Achter ons is een drietal jongelingen neergestreken en de afschuw van het meisje in het drietal geldt een van de jongens.
‘Ja, dat heb ik weleens gedaan, jij niet dan?
‘Nee, natuurlijk niet, dat is gewoon goor’.
‘Ik kijk daar anders tegen aan’, zegt de jongen peinzend terwijl hij een lange langzame hijs van zijn jointje neemt.
‘Kijk, als je diarree hebt is het gewoon een teken van lef dat je een scheet durft te laten, ook al weet je dat ie nat gaat zijn’.
De vrouw naast me heeft het ook gehoord en tikt me aan.
‘Over wijsheid gesproken.’